Nog genoeg ruimte voor christelijk onderwijs

Pieter Moens (VGS) - afkomstig uit: Reformatorisch Dagblad (2007-10-01)

Op grond van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zou de overheid de staatsbemoeienis moeten gebruiken om het christelijk onderwijs te beschermen en te stimuleren. Dit was het uitgangspunt van Ds. G. H. Kersten bij het debat in 1917 over de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs. Ook nu nog moet ons streven niet gericht zijn op een blijvende scheiding tussen openbaar en bijzonder onderwijs, maar op een openbare school met de Bijbel.

De staatsbemoeienis met de inhoud en de vorm van het onderwijs neemt toe. De school krijgt een andere plaats toegedicht in de vorming en opleiding van kinderen en jongeren. Dit heeft zeker consequenties voor het bijzonder onderwijs. Het is de vraag of deze inmenging gewenst is, maar evenzeer of deze inmenging per saldo een belemmering vormt. Waar het om gaat is dat de scholen nog steeds onverkort de Bijbelse boodschap kunnen uitdragen in woord en daad. Nieuwe wetgeving met betrekking tot buitenschoolse opvang, medezeggenschap of burgerschap et cetera zijn wel van invloed op onze scholen, maar maken het niet onmogelijk om uiting te geven aan onze grondslag. In die zin kunnen we niet spreken van een overheidsjuk.

Vrijheid
Of dit zo blijft, is een terechte vraag. Sinds de komst van de islamitische basisscholen maakt de overheid zich zorgen over de inhoud van het levensbeschouwelijk onderwijs, zeker in relatie tot 11 september 2001. Dat dit een punt van zorg is, delen we. Dat de overheid specifiek toezicht en eventueel inmenging wil, is ook te begrijpen. Het gaat echter te ver om te veronderstellen dat dit consequenties moet hebben voor de rest van het bijzonder onderwijs. Op zijn minst mag verwacht worden dat de overheid onderscheid weet te maken tussen de verschillende denominaties en het onderwijs dat daarvan afgeleid is. De invloed en bemoeienis van de overheid op het onderwijs moeten telkens afgewogen worden tegen de beginselen van het reformatorisch onderwijs. Het is niet uitgesloten dat een verregaande consequentie is dat de christenen eigen onderwijs zelf moeten financieren. Dit kan gebeuren als de vrijheid van godsdienst ingeperkt wordt en scholen geen onderwijs meer mogen geven naar Schrift en belijdenis. Op dit moment is die vrijheid van onderwijs er nog en is er geen enkele reden om nu over te gaan tot bekostiging van het eigen onderwijs.

De opvatting dat bekostiging door de staat leidt tot staatsinmenging, staat op gespannen voet met artikel 23 van de Nederlandse grondwet. De slogan ”Wie betaalt, bepaalt”, gaat niet zomaar op. Het is dan ook prematuur en fundamenteel onjuist om de gedachte te koesteren dat christenen eigen onderwijs moeten gaan financieren. Prematuur omdat er voor christelijke en reformatorische scholen (nog) ruimte is voor eigen onderwijs. Fundamenteel onjuist omdat de bekostiging en instandhouding van het bijzonder onderwijs een taak van de overheid is.

Tegenstrijdigheid
We moeten ook niet de gedachte hebben dat de school die niet bekostigd wordt door de overheid een vrijbrief heeft om ’alles’ te onderwijzen. Het zal op z’n minst getoetst moeten worden aan wat grondwettelijk is vastgelegd. Dit tekent tegelijk de tegenstrijdigheid in de verschillende grondwettelijke vrijheden. Wat prevaleert? Vrijheid van godsdienst of vrijheid van meningsuiting?

Het spanningsveld voor christenen in Nederland neemt toe. De vrijheid van godsdienst én de vrijheid van onderwijs staan onder druk. Een uiterste consequentie kan inderdaad zijn dat we het eigen onderwijs zelf moeten gaan bekostigen. Echter dan is dat een consequentie van falend overheidsbeleid. We hoeven het nu niet als taakstelling op te pakken.